Artikel
Ontstaan en toepassing van bezonningsnormen in Nederland.
Twee bestaande methodes en een nieuwe vergeleken.
DEEL 1 - 05.02.2015
door J.R. Tack & Y. Kraak
-
Inleiding
Bijna iedereen wil toetreding van zonlicht tot een woonkamer of andere verblijfsruimten. Verandering in de omgeving kan leiden tot vermindering van directe zoninstraling voor bewoners. Bezonningsstudies maken de gevolgen van (gewijzigde) situaties inzichtelijk en bevatten doorgaans ook een normtoetsing. Er bestaan meerdere bezonningsnormen die overigens niet wettelijk zijn vastgelegd.
Het doel van dit artikel is ten eerste om het ontstaan en de grondslagen van bezonningsnormen te verhelderen. Ten tweede worden middels het vergelijken van zes gevallen uit eigen praktijk twee bestaande normen tegen het licht gehouden en vergeleken met een derde door de auteurs van dit artikel ontwikkelde norm. Onderwerpen als gelijkwaardigheid, nauwkeurigheid en alternatieven zijn hierin van belang.
-
Bezonningsstudies en toepassingen
Er zijn grofweg twee scenario`s waarbij een bezonningsstudie ingezet wordt.
Bezonningsstudies worden ingezet bij wijzigen of vaststellen van bestemmingsplannen (stedenbouwkundig) of als onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing van grote bouwprojecten. Verder in de ontwerpfase (architectonisch) van een gebouw waarbij studie bijdraagt aan slimme oplossingen voor voldoende zonlichttoetreding in relatie tot het programma van eisen en plattegrond. Ook worden bezonningsstudies door sommige gemeenten gevraagd als bijlage bij een omgevingsvergunning waarbij het doel is om overmatige schaduwvorming op omliggende gebouwen te voorkomen. Dat brengt ons bij het tweede scenario hierna.
Dit betreft onderzoek naar hinder als gevolg van een verandering in of aan een straat of bouwblok. Het gaat hier om bestaande omgevingen op een vaak kleinere schaal. Belangrijk hierbij is het inzichtelijk maken van de bezonningssituatie zodat er aan een oplossing gewerkt kan worden. Juridisch gezien kan het onderzoek bijdragen aan het aantonen van wel of geen onrechtmatige schaduwhinder.
-
Van wetenschappelijk onderzoek naar normen
De waardering van zonlicht in en om gebouwen verschilt per klimatologisch gebied[1]. De beleving van zonlicht wordt mede gerelateerd aan temperatuur. Als vanzelfsprekend wordt direct zonlicht vaker als prettig en waardevol ervaren in koudere gebieden met minder zonne-uren. Zo zal in een kouder gebied de zon vaker bijdragen aan klimaatcomfort door de afgifte van warmte. Daarnaast zijn de periodes van zonnig weer zeldzamer en dus gewild[2]. In een warm land zal de zon eerder zorgen voor hinder. De perceptie van mensen heeft in deze een relatie met de culturele achtergrond en het klimaat[3]. Dit artikel is gericht op het Nederlandse gematigde zeeklimaat.
De tevens veel aangehaalde Britse studie[4] van Ne`eman, Craddock en Hopkinson uit 1976 betrof sociaal wetenschappelijk onderzoek naar de waardering van zonlicht door gebruikers van meerdere gebouwtypen. Hierin werd meer ingegaan op wat er comfortabel aan zonlicht is geredeneerd vanuit visuele, psychische en therapeutische aspecten. Ook is aandacht besteed aan waardering van `uitzicht` en de hoeveelheid zon die op dat uitzicht waarneembaar was. Latere studies hebben mede geleid tot normen en richtlijnen.
[1] Tregenza en Wilson, 2011
[2] Bitter en van Ierland, 1965
[3] Tregenza en Wilson, 2011
[4] Ne`eman E. et al, 1976
ga verder naar diensten van de bezonningsingenieur